Op 11 juli vieren we de Vlaamse feestdag. Zeker en vooral in Brussel. Ook alle andere dagen van het jaar is de Vlaamse Gemeenschap actief in Brussel. Via onder meer Vlaamse scholen, welzijnsinstellingen en culturele uithangborden toont Vlaanderen zich dagelijks aan de Brusselaar. Prijskaartje: bijna één miljard euro per jaar. Met een conceptnota opent Karl Vanlouwe het debat: “We willen het Vlaamse Gemeenschapsbeleid in Brussel versterken door een meer geïntegreerd aanbod van de Vlaamse voorzieningen. Daardoor kunnen we Brusselse Vlamingen nog meer aan hun stad binden, nieuwkomers en anderstaligen ook warm maken voor de Vlaamse Gemeenschap én de hoofdstad aantrekkelijker maken voor andere Vlamingen.”
Concrete aanpak
Concreet denkt Vanlouwe onder meer aan het registreren, verzamelen en bundelen van gegevens over het zorg- en onderwijstraject dat Brusselse ouders en kinderen afleggen in Vlaamse instellingen en voorzieningen (consultatiebureaus, kinderopvanginitiatieven, scholen, …), want vandaag wordt die informatie onvoldoende bijgehouden. Ook de opvang- en onderwijstrajecten van kinderen moeten sterker op elkaar aansluiten – in het Nederlands. Daarnaast zouden net dat onderwijs (met meer aandacht voor bso en tso), de tewerkstellingsprojecten, de arbeidsbemiddelingsdiensten en het bedrijfsleven meer moeten samenwerken om de jeugdwerkloosheid doortastend aan te pakken.
Verantwoordelijkheid opnemen
Vanlouwe merkt op dat Vlaanderen de Brusselse problemen niet alleen de baas kan: “De Franse Gemeenschap heeft ook een verantwoordelijkheid. Terwijl de Vlaamse Gemeenschap zijn ‘Brusselnorm’ heeft, is het oorverdovend stil aan de overkant. Aan Franstalige zijde is het helemaal niet duidelijk hoe groot de financiële inspanning in Brussel is. Ook daarover zouden we afspraken moeten maken, zeker met de sterke demografische groei die Brussel te wachten staat.”